Joris proest

Het samenvallen, de co-index, het lint, het membraan, op het draagvlak van de vergankelijkheid het langste eind.
Trekken, rekken, aflijnen, catalogeren, afromen, verwerken.

Een geluk nog, dat je niets te vertellen hebt. Je kan de woorden (jezelf, het samenvallen, de ....) bij de hals nemen, de klankkast strelen, een snaartje laten plokken, je achteloos van het vragende aangezicht voor je afwenden, een diepe blik betekenisvol naar bedachtzame verten richten, het land van ooitnooit induiken, waar de hoogste melodieën bij de laagste bromtollen kronkelen en onheilstijdingen bij heilsboodschappen de ene eeuwigheid in, de andere uit snoezelen en der beider profetens zangbeurten de klanken meesterlijk mengelen, de stijl van de berustend vervloekte hanterend als een objet trouvé, gefundennes fressen voor je van kunst en kennis klotsende maag, je hoeft maar te boeren of er kwakt een pulkje schittering je mondhoeken langs, je moet je taal maar bij de hals te nemen, het velletje betekenis dat zich vormt op de afkoelende pruttelpot is de totale pruttelpot, je lezer ziet enkel het lichaam taal, ze leest enkel hoe je ze streelt, hoe je ze aan je getuite lippen legt, je hoeft niet eens te slikken, laat het lopen, laat het maar lopen, de ene rivier in, dezelfde rivier uit, de universele pracht van het unieke paard galopperend in de unieke kudde in het unieke universum dat zijn veelheid nooit te boven komt, want wat je zegt is wat je ziet zoals je ziet is wat je zegt, maar je zegt het niet, je kijkt enkel de verte in, bedachtzaam, met die ene betekenisvolle blik, net voor je de gitaar weer in de hoek zet, het meisje aankijkt, je je haar naam herinnert en dus vergeten bent waarom je de gitaar aanraakte als was het dát wat je zeggen wou, je bent er weer helemaal, in de scene, in de kamer, in de met piepschuimen bolletjes gevulde jutte zitzak, hèt attribuut van elke meisjesstudentenkamer in die tijd, samen met de op cirkels van ijzerdraad gespannen doorschijnende lampion die rond de bulbjes geschoven werd teneinde diezelfde studentenkamer van het nodige diffuus licht te voorzien waarbij er gezellig en verwachtingsvol kon worden samengezeten, de glazen halfvol gevuld met de toch niet zo drinkbare goedkope wijn van bij het bakkerswinkeltje dat naast brood ook wat studentikoos aanbood, haverkoeken, blikjes bolognaise saus, kwartjes jenever, tampons en, sinds kort, mits de nodige discretie ook wel condooms. 


Nachtwinkels had je toen niet, je kon nog heel de nacht door in tientallen cafés terecht voor het echte leven, in eender welke kleur of geur, je kon het zo gek niet bedenken, je eigen gekte incluis, of de stad had ergens wel een plekje voor je, naar behoren verlicht of verduisterd, 24 uur op 24. 

In dezelfde straat van het huis waar je die zomer je ouders voor je uitjagende richting gretige kotbaas, resoluut voor de zolderkamer had gekozen, diverse vormen van realiteit (het zal er te heet zijn in juni, het tocht er, de muizen houden er huis achter de spaanplaten, je stoot je hoofd aan de balken, het stinkt er naar rot) van de hand wijzende ten voordele van dat ene woord ´zolderkamer´, in datzelfde steegje richting universiteitsbibliotheek had je ook nog een tweetal uitlopers van de stationsprostitutie, twee met rode neonlampen gedemarqueerde zones van het lage leven, bars waarvan de brievenbus werd volgezeken door elkaar opjuttende naar huis waggelende boerkens van ofwel de richtingen economie, rechten of een verdwaalde handelsingenieur, want wij van de zuiver humane wetenschappen, die in deze straten samenhokten, wij deden zoiets niet, wij waren immers het echte leven en de ware wereld deelgenoot en voelden voor eenieder daarin respect en erbarmen, zodat wij onze Cioranesk-nihilistische en bij gepast-alternatieve muziek verkregen dronkenschap van de nodige stijlvolle zwaai konden voorzien. 

Zwaai.

Behalve die ene keer dan, toen iemand op het onzalige idee kwam een tequila-boem avond te houden:  een schijfje citroen, een lijntje keukenzout dat je van de handpalm likte, een halfvol glas tequila gemengd met tonic dat je eerst diende te bedekken met een bierkaartje en dan middels een forse klap op de tafel in volle schuim achterover diende te slaan. Binnen de kortste keren werd de trap van de faculteitsbar in een glibberige zee van kots herschapen, zodat niemand noch bij machte was om die af te dalen dan wel te bestijgen. De rest van dat verhaal zal overigens voor eeuwig in een collectieve black-out verborgen blijven.

Zap. Klik. Switch. Herinnering uit, het heden in. Je geeft de huidige regen door, die van medio augustus 2006, hoe die op de tentzeilen blijft nederdalen, hoe die blijft de bedekking van elk terras opkletteren, de veel te hete zomer blijft wegspoelen, straks is het 1 en al zomp, seffens rotten alle vruchten weg nog voor de herfst er is, dan waait het enkel koude wind over een kale vlakte, dan hoeft de winterse vrieskou niks meer te zuiveren, dan is het land zelf al ascetisch geworden, vol van onthouding, genadeloos zichzelve alle groei ontkennende, boete doend zoals wij bezig zijn te boeten voor onze zonden, voor het al te ongeduldige afpulken van elke beschermlaag op de schoonheid die wij niet hadden mogen zien, voor het onoorbare verkrijgen van een alle wellust vervullende weelde die ons geen ruimte meer gaf nog iets anders te verlangen, voor het heimelijk toejuichen van rampverwekkende wandaden opdat wij eens te meer ons zouden kunnen hullen in plaatsvervangende schaamte, zodat wij ons de schaarste zouden kunnen kopen die ons in staat zou stellen een hogere productie op gang te brengen om aan deze schaarste een gepast antwoord te bieden, zodat wij wederom konden schitteren door onze efficiëntie, door onze meesterlijke zelfbeheersing, wij die enkel meer van de onzen verwekken om onze prestaties in het alziend oog van de afwezigheid te emuleren, altijd sterker, immer hoger en vooral veel, veel sneller, alsjeblieft nog een beetje sneller. 

Wat wij daarbij de in hun laatste uren imperiale macht driest te keer gaande Amerikanen vooral verwijten is dat zij niet grondig genoeg te keer gaan, dat zij onvoldoende duidelijk de beest uithangen, dat zij het monster dat in onze beschaafd opgespannen voorhuid de ene kopstoot na de andere uitdeelt niet voldoende transparant veruitwendigen, slechts halfslachtig incorporeren, enkel op schermen vatbaar en aanwijsbaar maken en ons niet middels een met hoogtechnologisch precisie aangelegd bommentapijt eens en voor altijd van al die lastige Arabieren verlost, zodat wij ten minste op veilige wijze naar de gezuiverde vakantiekampen kunnen afreizen om aldaar luidkeels protesterend ons eigen plekje onder het eigen gat in de eigen ozonlaag te kunnen innemen. Met ons eigenface op Facebook.

Er wordt ons immers toebereid een gouden aureool, want wij zijn het waard.


Reacties

Populaire posts