Anna

Een boom in dit huis, uit de vloer vorkt een stam, de daksponten kraken. Je wordt het salon uitgesleurd, men duwt je het bad in, een gezichtsloze vrouw haalt in een oogwenk met een glasscherf van je beide armen de slagaders open. Een gordijn van blauwgrijze lianen wordt over je hoofd getrokken. De scene verwildert. Handen slaan, duwen, hakken. Donker kloppende zuigpompen sleuren je benen omlaag. Dit is verdrinken : je stem die nog uithaalt met een mondvol water, je tong als een lamme prop in je keel, het barsten van de tijd in je hoofd. Op je laatste moment zie je de twee syllaben drijven in het midden van de inmiddels woest kolkende stroom. Twee schelpen van water, eivormige vliezen met hun scherpste ronding in elkaar gehaakt.
Anna.

Je wil terug, maar de opgaande zon heeft als immer de geruststellende grootte van je voet, (linkervoet, rechtervoet : dat dwingende tempo). Zekerheid houdt je gevangen. Uit vier zwarte hoeken in de smetteloos witte ruimte is Bach’s ‘Wachet auf’-kantate al halfweg haar steile klim van bassen naar koor. Droom je of ben je in je droom vermoord, is dit je zelfbereide redding of ben je de afgeschrevene , de uitgediende slaaf die nu nog met sardonisch genoegen de put van dit leven werd ingekeild ?

Vijf jaar lang dien je deze dagelijkse hinkstapsprong te herhalen : boom, water, zon. Vijf jaar. Daarna wordt er voor je gezorgd.

Wanneer is het aftellen begonnen ? Zijn er twee schrikkeljaren bij, of maar één ? Waar is Anna ? Trek je kleren aan, stel je die vragen. Tel de stappen naar de spiegel, stel je die vragen. Borstel je tanden in hun ritme. Ontbijt. Doe je werk.

Reacties

Populaire posts